Het moeras was een vreugde,
de koe sliep, ik
stond overeind.
Brandde de hei? Het veen
was gestoken. Niemand
verdronk.
Men sprak duits. De
heuvels gegraven verdwijnend,
bewoners zwijgende grotten-
wie kende het licht.
Een plaats was een eerder
geboord gat in de grond. Aan de
bar klonk het glas
als een afscheid.
Hier was het gebleven.
Of stond ik dromend
van razen.