De loopplank op, vooruit
en terug, een
weerhaak in het vlees van de karper,
een regendans of aangespoeld.
Dat zijn zeelui,
matrozen, lid van de vakbond.
Altijd de ander,
de man die net weg is.
De wachtende hand,
de tijd in het dorp.
Dagdromend, zinkend,
begaf me aan boord van dat schip.